25. Texturen

Inleiding

Texturen zijn maskers met het effekt van een weefsel of ander materiaaloppervlak.
Het dialoogvenster [Texturen] biedt een lijst met kant en klare textures in de vorm van maskers.

dialoogvensterOm het dialoogvenster Textuur te openen kiest u in het menu [Filter > Textuur > Overig...].

De textuur-maskers bestaan uit grijstinten. Middengrijs is de neutrale tint, de lichtgrijze tinten zijn de verhogingen, donkergrijze tinten de verdiepingen.
In plaats van gebruik te maken van een van de kant en klare texturen, kunt u natuurlijk ook zelf texturen maken.


Een textuur kiezen

Gebruik de knop openen bovenin het dialoogvenster om een textuur te selecteren.
Maskers kunnen afbeeldingen zijn van de meeste populaire formaten (Zoals JPG, GIF, PNG, BMP...).

Het gekozen masker verschijnt links in het dialoogvenster en blijft beschikbaar totdat u een ander masker kiest of PhotoFiltre verlaat.

De textuur aanpassen

Met de twee knoppen onder de miniatuur kunt u de textuur aanpassen:
  • Met de linker knop verwisselt u zwart en wit van de textuur. (negatief)
  • Met de rechter knop kantelt u de etxtuur 90ºrechtsom.

Links een textuur.
Rechts een textuur toegepast op een afbeelding.

Parameters en opties

In het dialoogvenster zijn de volgende parameters en opties in te stellen:

[Dekking]

Met deze optie kunt u het masker gedeeltelijk doorzichtig maken.

[Schaal]

Hiermee stelt u de grootte in.

[Reliëf]

Hiermee verstelt u het contrast van de textuur, waardoor het reliëf lijkt te veranderen.

  • Via het menu [Filter > Textuur]  kunt u ook een aantal textuur-filters kiezen (zoals Scheuren, Fijn gaas, Grof gaas...). Het verschil met de texturen van [Filter > Textuur > Overig] is, dat bij de textuur-filters geen parameters (dekking, schaal en reliëf) kunnen worden ingesteld.

Zelf texturen maken

Een textuur is een afbeelding in grijstinten (256 kleuren). Daarom kunt u het beste gebruik maken van een formaat met geïndexeerde kleuren (GIF, PNG, BMP, TIFF).
Om opslagruimte te besparen kunt u het JPEG-formaat gebruiken. Kies dan een lage compressie om niet teveel kwaliteit te verliezen.

  • Verwar een patroon niet met een textuur.
    Een patroon wordt gebruikt om een gebied van een afbeelding op te vullen.
    Een textuur wordt als een laag over een (deel van een) afbeelding heen gelegd om een materiaalstruktuur aan te brengen.
  • Er zijn veel texturen op internet te vinden.

 
naar de index naar de vorige pagina naar de volgende pagina